Nieuws

Stikstofwerking uit varkensdrijfmest op grasland omhoog bijgesteld

Gepubliceerd op
6 maart 2017

De CBGV heeft recentelijk de stikstofwerking van rundvee- en varkensdrijfmest en de verdeling over de sneden herzien. Voor rundveedrijfmest levert dit slechts kleine verschuivingen op, maar varkensdrijfmest krijgt juist een hogere stikstofwerking dan tot nu toe op grasland werd aangenomen.

Stikstofwerking

Stikstof (N) uit rundvee- en varkensmest is voor een deel direct na toediening beschikbaar voor plantengroei. Een ander deel komt in de loop van het groeiseizoen tot werking, de rest pas in volgende seizoenen. De stikstofwerking van rundvee- en varkensdrijfmest hangt vooral af van de verhouding van minerale stikstof (Nmin) en organische stikstof (Norg) in de mest. Grofweg is de meeste Nmin direct beschikbaar (mits emissie-arm uitgereden) en komt de Norg later tot werking. Op grasland heeft deze verhouding ook invloed op de verdeling van de stikstofwerking over de sneden.

Stikstofwerking rundveedrijfmest

Voor rundveedrijfmest geeft de stikstofwerking enkele kleine veranderingen:

  • De totale werking over het hele seizoen blijft vrijwel gelijk, maar de werking van Norg is iets lager, die wordt 20%. De werking van Nmin bij zodebemesting is iets hoger, die wordt 81% en bij sleepvoeten eveneens hoger, namelijk 74%. Bij een gemiddelde samenstelling van rundveedrijfmest betekent dat een totale werking van 50% bij toediening met zodebemester in het voorjaar, en 46% met sleepvoeten.
  • Ongeacht aan welke snede mest wordt toegediend, de werking van Nmin blijft gelijk. Echter, de werking van Norg daalt bij een latere toediening; bijvoorbeeld bij toediening rond begin maart 20% en rond half mei 17%.

Stikstofwerking varkensdrijfmest

Aan varkensdrijfmest werd in de Adviesbasis tot nu toe dezelfde werking voor Nmin en Norg toegekend als aan rundveedrijfmest. Op basis van samenstelling kwam de totale werking maar iets hoger uit. In de akkerbouw werd echter altijd uitgegaan van een aanmerkelijk hogere werking dan van rundveedrijfmest. Recentere inzichten bevestigen dit. Voor varkensdrijfmest betekent dit:

  • De totale werking over het hele seizoen gaat omhoog door een hogere werking van Norg. Die wordt 61% bij toediening rond begin maart en 52% rond half mei. De werking van Nmin voor varkensmest blijft gelijk aan die van rundveedrijfmest, dus 81% voor zodebemesting en 74% voor sleepvoeten. Bij een gemiddelde samenstelling van varkensdrijfmest betekent dat een totale werking van 72% bij toediening met zodebemester in het voorjaar, en 68% met sleepvoeten.

Neem mestmonsters voor uitrijden

Om een juiste N-werking van uw drijfmest te kunnen berekenen heeft u dus de verhouding van Nmin en Norg in de mest nodig. In een standaard derogatiemonster wordt dit niet bepaald. Ook het kali-gehalte van de mest wordt hierin niet bepaald. CBGV adviseert om daarom voor uitrijden een mestmonsters te (laten) nemen en dit minimaal te laten analyseren op totaal N, Nmin en Norg, en fosfaat en kali voor een juiste bepaling van de bemestende waarde van uw mest.
In de Adviesbasis bemesting van Commissie Bemesting Grasland en Voedergewassen (CBGV) wordt voor grasland rekening gehouden met de N-werking in het jaar dat de drijfmest wordt uitgereden. De werking in latere jaren is verdisconteerd in het stikstof leverend vermogen (NLV). De N-werking is in de adviesbasis verdeeld over de sneden na toediening. De totale N-werking en de verdeling van beide mestsoorten is recentelijk herzien door CBGV. De werkingscoëfficiënten voor grasland zijn te vinden in paragraaf 1.3.3.1. De onderbouwing is te vinden in de notitie ‘Verdeling van beschikbare N uit drijfmest over het seizoen op grasland’. In het verleden was de verdeling van de N-werking gebaseerd op literatuur en een aantal aannames. Nu is de werking, met meer recente proefgegevens, beter onderbouwd. Omdat de werking in proeven variabel is, is gebruik gemaakt van rekenregels die rekening houden met het temperatuurverloop in het jaar en de ammoniakemissie bij het uitrijden.